N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Loonnorm De hoge inflatie geeft een nieuwe impuls aan de discussie over minimumlonen in Europa. Die verhogen wordt nog een hele worsteling voor veel landen.
De prijsstijging van goederen en diensten in Nederland blijft ongekend hoog. In juni waren ze 8,6 procent duurder dan een jaar eerder, zo maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) donderdag bekend. Voor de Europese Unie als geheel had statistiekbureau Eurostat een week eerder een zelfde cijfer bekendgemaakt. De inflatie was het extreemst in het minder welvarende Oost-Europa.
Lidstaten als Estland en Litouwen voeren de EU-lijst van juni met voorsprong aan, met prijsstijgingen van respectievelijk 22 en 20,5 procent. Ook Roemenië, Bulgarije en Tsjechië kampen met torenhoge inflatie, boven de 15 procent. Alleen in Nederland en Duitsland (volgens de Eurostat-meting respectievelijk 9,9 en 8,2 procent) daalde de inflatie licht ten opzichte van de voorgaande maand.
De jongste inflatiecijfers laten zien dat de Russische oorlog in Oekraïne pijnlijke gevolgen heeft voor Europa. Maar de sterke geldontwaarding heeft ook een enigszins positief effect: ze geeft de al jaren slepende discussie over hogere minimumlonen een nieuwe impuls. Zonder uitzondering geldt namelijk dat de hoge inflatie het hardst de mensen treft met de laagste inkomens.
In meerdere landen staat inkomenspolitiek gericht op de onderkant al langer op de agenda. Het Duitse parlement stemde begin juni in met twee verhogingen van het minimumloon van in totaal ruim 2 euro, naar 12 euro per uur. Zo’n 6,2 miljoen Duitse werknemers zien daardoor per juli en oktober hun inkomen toenemen. De Duitse bondskanselier Olaf Scholz noemde het een belangrijke stap voor al die burgers die „veel werken maar weinig verdienen”.
In Italië riepen verschillende politieke partijen, waaronder de sociaal-democratische Democratische Partij en de eurosceptische Vijfsterrenbeweging, opnieuw op tot invoering van een wettelijk minimumloon. Het land kent dat nu niet. De loonontwikkeling in het Zuid-Europese land blijft al jaren achter bij die in andere EU-lidstaten. Waar de lonen in de eurozone het afgelopen kwartaal gemiddeld 2,8 procent hoger lagen dan een jaar eerder, bedroeg die stijging in Italië 0,6 procent.
Tweejaarlijkse toets
Ook op Europees niveau is begin vorige maand de koe bij de hoorns gevat: Europees Parlement en lidstaten smeedden een principeakkoord dat moet leiden tot ‘eerlijkere’ minimumlonen. De kern: elk EU-land moet elke twee jaar toetsen of het nationale minimumloon nog toereikend is. Zo niet, dan moeten het land stappen ondernemen om dat te herstellen. Over het akkoord is ruim twee jaar onderhandeld.
Hoe hoog dat minimum moet zijn, is niet bepaald. De EU noemt als mogelijkheden 50 procent van het gemiddelde brutoloon in een land, of 60 procent van de mediaan (het middelste loon in de gegevensverzameling). Beide zijn veelgebruikte internationale maatstaven, maar ze worden niet bindend opgelegd. Elk land behoudt het recht zijn eigen norm vast te stellen. Landen die geen wettelijk minimumloon kennen, zoals Denemarken, Zweden of Italië, worden ook niet gedwongen dat in te voeren. Wel zullen ze worden ‘aangemoedigd’ om collectieve onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden tussen vakbonden en werkgevers te steunen.
Een ruime meerderheid van de EU-lidstaten met een wettelijk minimumloon voldoet op dit moment niet aan de beoogde normen, onder meer veel Midden- en Oost-Europese landen. Dat zijn óók de landen waar de inflatie het hoogst is en werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt hard worden geraakt. In Estland, Letland en Hongarije bedraagt het minimumloon nog geen 45 procent van het gemiddelde inkomen.
In een groot deel van de Oost-Europese landen zijn er bovendien relatief veel mensen die voor het minimumloon werken. In Bulgarije gaat het om 14 procent van de werkende bevolking, waar dat bijvoorbeeld in Nederland op ongeveer 6 procent ligt. Het gaat dus niet alleen om een grotere achterstand, de groep die er last van heeft, is ook veel groter.
Toch moet het minimumloon in rijkere landen, zoals Nederland en Frankrijk, nog significant stijgen, wil het daar de 50-procentsnorm halen. Volgens Europarlementariër en oud-FNV-voorzitter Agnes Jongerius (PvdA), namens het Europees Parlement hoofdonderhandelaar voor dit dossier, betekent dit voor Nederland dat het minimumuurtarief van 10,48 euro moet stijgen naar 14 euro. Duitsland voldoet met de verhoging per oktober mogelijk wel.
Johannes Karremans is politiek onderzoeker bij het European University Institute in Florence, gespecialiseerd in onderzoek naar onder meer sociaal beleid. Volgens hem voerde Europa in de jaren tachtig een discussie die vergelijkbaar is met de huidige. Omdat bij nieuwkomers in de EU als Spanje, Griekenland en Portugal veel armoede voorkwam, kreeg sociaal beleid destijds een „sterke impuls”, aldus Karremans. „De grote verschillen zijn nu tussen Oost- en West-Europese landen te zien. En dus worden sociale thema’s opnieuw van groot belang.”
Eerlijk vergelijken
Om het minimumloon tussen EU-leden goed te kunnen vergelijken, moet gecorrigeerd worden voor onder andere het nationale prijsniveau – met een euro kun je in Roemenië immers meer kopen dan in Nederland. Maar ook na correctie blijft er sprake van ongelijkheid: minimumloners in rijke landen zijn nog steeds beter af dan in armere lidstaten.
Landen in Oost- en Zuid-Europa draaien nog relatief veel op goedkope arbeid. Critici van het minimumloon, laat staan verhoging ervan, wijzen dan ook op het risico van banenverlies doordat de concurrentiepositie verslechtert. Onderzoekers raden daarom vaak aan het minimumloon niet in één klap, maar stapsgewijs te verhogen.
Toch zijn het juist Oost- en Zuid-Europese landen waar het minimumloon de laatste twee decennia bijna jaarlijks grote sprongen maakte, en de mensen die voor minimumloon werken het meest aan koopkracht wonnen. Roemenië maakte de grootste inhaalslag, maar kwam dan ook van ver. In 1999 was het nominale minimumloon er omgerekend – Roemenië zit per 2007 in de EU, maar niet in de eurozone – nog geen 30 euro per maand, inmiddels behoort het land tot de middenmoot.
De inkomensongelijkheid in bijna alle Midden- en Oost-Europese landen is de afgelopen jaren juist gedaald, deels dankzij die sterke toename van minimumlonen. Dat blijkt uit een vorig jaar gepubliceerde studie van Poolse en Franse onderzoekers. Die ontwikkeling staat in scherp contrast met de situatie in veel rijkere landen, waar de inkomensongelijkheid tussen 2002 en 2014 juist toenam.
Het principeakkoord van het Europees Parlement stuit overigens ook op kritiek van sommige landen, zoals Zweden en Denemarken, die een sterke traditie hebben van sociaal overleg en niets zien in een wettelijk minimumloon. Andere veelgehoorde kritiek is dat de methode om een ‘toereikend’ inkomen te berekenen voorbijgaat aan belastingen en toeslagen voor lage inkomens.
Europarlementariër Jongerius ziet dat bezwaar niet zo. Ze denkt dat de invloed van belastingen niet groot zal zijn. „Dit gaat puur over lonen en of het loon dat je verdient genoeg is om van te kunnen leven. Er zijn inderdaad meer landen als Nederland die dit gebrek aan koopkracht proberen te compenseren met hoge toeslagen, maar dat is niet zoals het hoort.”
Lees ook: Een wettelijk minimumloon? Sociaal overleg werkt beterIn de meeste Europese landen is het minimumloon eigenlijk te laag - NRC
Read More
Tidak ada komentar:
Posting Komentar